Aan tafel

Karel de Grote.
Bron: Canon van de Nederlandse Geschiedenis, Karel de Grote.

Dat je nu naar school gaat, heb je eigenlijk te danken aan Karel de Grote. Hij regeerde van 800 tot 855 over een groot rijk. Het huidige Nederland maakte deel uit van dat rijk. Zelf kon Karel niet lezen en schrijven, want er waren toen maar een paar mensen die dat konden. Bijvoorbeeld monniken in kloosters. Karel wilde dat veel meer mensen leerden lezen en schrijven en hij zorgde dat er scholen kwamen.
In Geertruidenberg woonden in deze periode al mensen, maar dat waren nog maar een paar huizen. De kinderen die er woonden hoefden niet naar school, want die was er nog niet. Toch was het voor hen echt geen vakantie. Ze moesten al op heel jonge leeftijd meehelpen. De jongens met de dieren en op het land, de meisjes in het huishouden: hout hakken, water halen, spinnen, weven, eten klaar maken en op kleinere broertjes en zusjes passen. Ze hadden nog geen apparaten om het werk makkelijk te maken. Alles moest met de hand gebeuren en dat was vaak zwaar en duurde lang.
Karel de Grote at andere dingen dan de kinderen van Geertruidenberg. Karel was een edele, die het zich kon veroorloven om heel veel op tafel te zetten. Vooral vlees, vogels en vis. Hele varkens gingen aan het spit. Karel de Grote bezat een aantal kastelen en van zijn kasteel in Nijmegen weten we wat daar gegeten werd. Er werd twee keer per dag een warme maaltijd klaar gemaakt. Iedere maaltijd bestond uit groente en geroosterd vlees (varken, kip, eend, zwaan, reiger, pauw, hert) dat op een grote snee brood werd geschept. Borden kende men niet en het brood diende als een soort bord dat je op kon eten. Bij de maaltijden dronken ze wijn of bier.
De mensen van Geertruidenberg zullen ook brood gegeten hebben. Veel brood en pap, want andere dingen waren er maar heel weinig. Ze aten groente als knollen, wortels, erwten en bonen, die als een soort soep klaargemaakt werden. Net zoals erwtensoep. Verder maakten ze boter en kaas. Af en toe slachtten ze een varken en van dat vlees konden ze lang eten door het in vet of zout te bewaren. Ook hingen ze vlees in de schoorsteen, waardoor het gerookt werd en het langer goed bleef. Soms visten ze of vingen ze kleine dieren als hazen. Ze dronken bier en melk. Regelmatig kwam het voor dat de oogst mislukte. Het had teveel of juist te weinig geregend. Het was te koud of te warm geweest. Of soldaten hadden de oogst vernield. Als dat zo was dan heerste er hongersnood.